tegenspreken

werkw.

Uitspraak:	[ˈtexə(n)sprekə(n)]
Verbuigingen:	sprak tegen (verl.tijd ) heeft tegengesproken (volt.deelw.)

1) zich met woorden ergens tegen verzetten - widersprechen

Spreek me niet tegen!

2) zeggen dat iets niet waar of juist is - widersprechen

een gerucht tegenspreken

3) niet kloppen met (elkaar) - widersprechen

De opiniepeilingen spreken elkaar tegen. - Die Meinungsumfragen widersprechen sich.

© K Dictionaries Ltd.

tegenspreken (ww.)	aufmucken (ww.) ; bestreiten (ww.) ; leugnen (ww.) ; opponieren (ww.) ; protestieren (ww.) ; verneinen (ww.) ; widersprechen (ww.)
tegenspreken (werkw.)	widersprechen
tegenspreken	widerlegen

Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.




NL: in tegenspraak zijn met
NL: ontkennen
NL: opponeren
NL: protesteren
NL: tegenwerpen
NL: weerspreken

NL: je spreekt jezelf tegen DE: du widersprichst dir selbst
NL: dit bericht wordt tegengesproken DE: die Richtigkeit dieser Nachricht wird in Abrede gestellt, wird verneint, diese Nachricht wird dementiert
NL: altijd wat tegen te spreken hebben DE: immer etwas einzuwenden haben