Vertalingen partner NL>DE
de partner
zelfst.naamw. (m.)
Uitspraak: | [ˈpɑrtnər] |
Verbuigingen: | partners (meerv.) |
1) iemand met wie je samenleeft -
Partner/-in (die/der ~) geen vaste partner hebben - keinen festen Partner haben |
2) iemand met wie je samenwerkt of samenspeelt -
Partner/-in (die/der ~) bridgepartner - Bridgepartner zakenpartner - Geschäftspartner |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
de partner (m) | der Begleiter ; der Ehepartner ; der Gatte ; der Gemahl ; die Gesellin ; der Kamerad ; der Komplize ; der Kumpel ; der Mann ; der Partner |
partner | Akteur ; Associated Person ; Börsenmakler |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `partner`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: bondgenootNL: compagnonNL: danspartnerNL: deelgenootNL: echtgenootNL: eegaNL: gezelNL: gezellinNL: levensgezelNL: levenspartner