1)<woord waarmee je aangeeft dat nog iets of iemand anders komt of meetelt> - auch , ebenso
De buren aan de overkant doen ook mee. - Die Nachbarn von gegenüber machen auch mit. Een eend kan alles: zwemmen, vliegen en ook nog een beetje lopen. - Eine Ente kann alles: schwimmen, fliegen und auch noch ein wenig laufen.
2)deel van de uitdrukking: -
hoe dan ook
(=in ieder geval) - jedenfalls
We gaan hoe dan ook naar Frankrijk deze zomer, maar we weten nog niet wanneer precies. - Wir gehen in diesem Sommer jedenfalls nach Frankreich, aber wir wissen noch nicht genau, wann.
NL:ook goed!
DE:schon gut! NL: (dat is) waar ookDE:ja wahr NL: (kun je mij) ook zeggen...
DE:vielleicht sagen NL: (hoe heet zij) ook weer?
DE:gleich? NL: hij komt óók al niet
DE:auch er kommt nicht