mot

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[mɔt]
Verbuigingen:	motten (meerv.)

1) insect waarvan de larven je kleding kunnen opeten - Motte (die ~)
2) ruzie - Krach (der ~)

mot hebben met de buren - Krach mit den Nachbarn haben

© K Dictionaries Ltd.

de mot (v)	der Nachtfalter
de mot	die Motte ; der Springer ; der Zoff
mot	Abfallspan ; die Motte ; der Nachtfalter

Bronnen: Wikipedia; interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Wiktionary




NL: heibel
NL: onenigheid
NL: ruzie
NL: vlindertje

NL: in deze mantel zit mot DE: dieser Mantel ist von Motten angefressen, ist vermottet
NL: tegen mot behandelen DE: einmotten
NL: tegen motten bestand DE: mottenfest
NL: mot (met iemand hebben) DE: Krach
NL: mot (zoeken) DE: Händel