Vertalingen kleinigheid NL>DE
de kleinigheid
zelfst.naamw. (v.)
Uitspraak: | [ˈklɛinəxhɛid] |
Verbuigingen: | kleinigheidheden (meerv.) |
1) klein cadeautje -
Kleinigkeit (die ~) Ik heb een kleinigheid voor je meegebracht. - Ich habe dir eine Kleinigkeit mitgebracht. |
2) klein geldbedrag -
Kleinigkeit (die ~) de bedelaar een kleinigheid geven - dem Bettler eine Kleinigkeit geben |
3) iets dat niet belangrijk is -
Kleinigkeit (die ~) Maak er geen probleem van, het is maar een kleinigheid. - Mach kein Problem daraus, es ist nur eine Kleinigkeit. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
de kleinigheid (v) | die Einzelheit ; das Wenig ; der Schnicksnack ; die Nippsache ; die Nebensache ; die Lappalie ; der Klimbim ; die Kleinigkeit ; das kleines Geschenk ; der Firlefanz ; das Dingelchen ; das Ding ; das Detail ; die Bißchen ; die Bagatelle |
kleinigheid | die Belanglosigkeit ; die Unwichtigkeit ; die Nichtigkeit ; die Geringfügigkeit |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `kleinigheid`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aardigheidjeNL: akkefietjeNL: bagatelNL: beetjeNL: bijna nietsNL: detailNL: dingetjeNL: futiliteitNL: klein cadeautjeNL: niemendalletje