kennelijk

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ˈkɛnələk]

1) zoals je uit iets kunt afleiden - offensichtlich

Hij is niet op zijn werkkamer. Hij is kennelijk al naar huis. - Er ist nicht in seinem Arbeitszimmer. Er ist offensichtlich schon nach Hause gegangen.

2) deel van de uitdrukking: -

in kennelijke staat (=dronken) - betrunken

© K Dictionaries Ltd.

kennelijk

anscheinend ; offenbar ; scheinbar ; augenscheinlich ; offenkundig ; offensichtlich

Bron: interglot




NL: apert
NL: blijkbaar
NL: duidelijk
NL: evident
NL: klaarblijkelijk
NL: merkelijk
NL: ogenschijnlijk
NL: onmiskenbaar
NL: schijnbaar
NL: uitgesproken

NL: met de kennelijke bedoeling DE: in der unverkennbaren Absicht
NL: kennelijk verheugd zijn over iets DE: sichtlich erfreut sein über etwas
NL: in kennelijke staat (van dronkenschap) DE: offenbar betrunken