Vertalingen kabouter NL>DE
de kabouter
zelfst.naamw. (m.)
| Uitspraak: | [kaˈbɑutər] |
| Verbuigingen: | kabouters (meerv.) |
1) klein mannetje in een sprookje -
Heinzelmännchen (das ~), Zwerg (der ~) | tuinkabouter - Gartenzwerg |
Dat hebben de kaboutertjes gedaan. (=< je zegt dit als grapje als je stiekem een klusje hebt gedaan>) - Das waren die Heinzelmännchen.
|
2) jong meisje dat lid is van de internationale jeugdorganisatie scouting, vroeger padvinderij -
Pfadfinderin (die ~) | De kabouters en de welpen gaan volgende week op kamp. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| de kabouter (m) | der Dreikäsehoch ; der Gnom ; der Knirps ; der Kobold ; der Zwerg |
| de kabouter | der Klabautermann ; der Wichtel |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `kabouter`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aardgeestNL: aardmannetjeNL: dwergNL: gnoomNL: koboldNL: plaaggeestNL: schurkNL: wicht