Uitspraak: | [jɑs] |
Verbuigingen: | jassen (meerv.) |
winterjas - Winterjacke regenjas - Regenjacke een jas aandoen als het buiten koud is - eine Jacke anziehen, wenn es draußen kalt ist je jas uittrekken als je weer thuis bent - die Jacke ausziehen, wenn man wieder zu Hause ist iemand in zijn jas helpen als hij weggaat - jemandem in seine Jacke helfen, wenn er weggeht |