gemakkelijk

bijv.naamw.

Uitspraak:

[xəˈmɑkələk]

1) waar je weinig moeite voor hoeft te doen - bequem , einfach

een makkelijk klusje - eine einfache Aufgabe

2) als iets gemak (1) geeft - bequem

een makkelijke stoel - ein bequemer Stuhl

© K Dictionaries Ltd.

gemakkelijk

häuslich ; wohltuend ; vergnüglich ; stumpfsinnig ; stumpf ; simpel ; schön ; schlicht ; praktisch ; nicht schwer ; mühelos ; leicht (bnw.) ; komfortabel ; kindisch ; imHandumdrehen ; albern ; glatt ; gesellig ; gemächlich ; gemütlich ; geistlos ; einfach (bnw.) ; dumm ; bequemlich ; bequem (bnw.) ; bei weitem ; behaglich ; anspruchslos ; angenehm

Bron: interglot




NL: aangenaam
NL: blindelings
NL: comfortabel
NL: coulant
NL: eenvoudig
NL: fijn
NL: geriefelijk
NL: gesmeerd
NL: lekker
NL: licht

NL: een gemakkelijk leventje (leiden) DE: ein bequemes Leben
NL: (het leven) gemakkelijk opnemen DE: leicht nehmen
NL: een gemakkelijk spreker DE: ein gewandter Redner
NL: hij is niet gemakkelijk DE: er ist nicht leicht zu befriedigen, mit ihm ist schwer auszukommen
NL: (die onderwijzer) is niet gemakkelijk DE: ist streng, scharf, sitzt scharf dahinter
NL: z. gemakkelijk bewegen DE: (in de omgang) sehr gewandt sein
NL: je kunt je gemakkelijk vergissen DE: man kann sich leicht irren
NL: (jij hebt) gemakkelijk praten DE: gut reden
NL: het valt mij gemakkelijk DE: es wird mir leicht, ist mir ein leichtes
NL: er gemakkelijk afkomen DE: leichten Kaufs davonkommen
NL: zo gemakkelijk als wat DE: kinderleicht