economisch

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ekoˈnomis]

1) van de economie - wirtschaftlich

economisch verantwoord (=zo dat het geïnvesteerde geld (met winst) wordt terugverdiend) - wirtschaftlich vertretbar

het economische leven (=handel, industrie, landbouw, verkeer, dienstensector enz.) - Wirtschaft

2) zuinig - wirtschaftlich , sparsam

economisch omgaan met water en energie - sparsam mit Wasser und Energie umgehen

© K Dictionaries Ltd.

economisch

geizig ; genau ; gewerblich ; in Beziehung der Ekonomie ; schütter ; sparsam ; spärlich ; wirtschaftlich ; wirtschaftlich ; die Wirtschaftskrise ; ökonomisch

Bronnen: interglot; Wiktionary




NL: betrekking hebbend op economie
NL: spaarzaam
NL: zuinig
NL: zuinigjes

NL: economisch en administratief onderwijs DE: Wirtschaftsunterricht und Verwaltungsunterricht
NL: school voor hoger, middelbaar, lager en administratief onderwijs DE: höhere, mittlere, elementare Schule für Wirtschaftsunterricht und Verwaltungsunterricht
NL: economische gemeenschap, hogeschool, politiek, toestand DE: Wirtschaftsgemeinschaft (die), Wirtschaftshochschule (die), Wirtschaftspolitik (die), Wirtschaftslage (die)
NL: minister van economische zaken DE: Wirtschaftsminister (der)