zelfst.naamw.
kamerdeur - Zimmertür kastdeur - Schranktür garagedeur - Garagentür huisdeur - Haustür |
de deuren sluiten (=(van een bedrijf) dichtgaan, ermee stoppen) - die Pforten schließen
Na zeven jaar moet het restaurant de deuren sluiten. - Nach sieben Jahren muss das Restaurant die Pforten schließen.
|
achter gesloten deuren (=met alleen de betrokkenen erbij; zonder publiek) - hinter verschlossenen Türen
een rechtszaak achter gesloten deuren - eine Gerichtsverhandlung hinter verschlossenen Türen
|
dat doet de deur dicht (=dat is zo erg dat het zo niet langer kan) - Das schlägt dem Fass den Boden aus!
Onze vriendschap is voorbij. Dat hij mij bedroog deed voor mij de deur dicht. - Unsere Freundschaft ist aus. Dass er mich betrog, dass schlug dem Fass den Boden aus.
|
met de deur in huis vallen (=direct zeggen wat je wilt zeggen) - mit der Tür ins Haus fallen
Ik val maar meteen met de deur in huis: ons project is mislukt. - Ich falle sofort mit der Tür ins Haus: Unser Projekt ist misslückt.
|
bij iemand de deur platlopen (=erg vaak bij iemand op bezoek gaan) - jemandem die Tür einrennen
Nou komt ze alweer! Ze loopt bij mij de deur plat. - Jetzt kommt sie schon wieder! Sie rennt mir die Tür ein.
|
niet door één deur kunnen (=niet goed met elkaar omgaan) - nicht miteinander auskommen
Wij hebben nu al zo vaak ruzie. We kunnen niet meer door één deur. - Wir haben nun schon so lange Streit miteinander. Wir kommen nicht mehr miteinander aus.
|