Vertalingen afgelopen NL>DE
afgelopen | aus ; beendet ; bereit ; einsatzbereit ; erledigt ; fertig ; geschafft ; klar ; parat ; vollendet ; vorig ; abgelaufen ; vergangen ; vorbei |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `afgelopen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afNL: afgedaanNL: bastaNL: beëindigdNL: gedaanNL: geëindigdNL: gepleegdNL: gereedNL: klaarNL: overUitdrukkingen en gezegdes
NL: afgelopen jaar
DE: vergangenes, voriges JahrNL: afgelopen!
DE: Schluß!, Punktum!