werkw.
het altijd beter weten (=eigenwijs zijn) - es immer besser wissen
|
Ik wist niet beter dan dat... (=ik dacht dat...) - Ich wusste es nicht besser, als ...
|
Wat niet weet, dat niet deert. (=je hebt geen last van de dingen die je niet bekend zijn) - Was man nicht weiß, macht einen nicht heiß.
|
Je zult het weten! (=je zult ervoor boeten) - Das sollst du büßen!
|
iets te weten komen (=iets vernemen) - zu Ohren kommen
|
Je kunt maar nooit weten. (=niets staat van tevoren vast) - Man weiß nie.
|
Weet ik veel! (=<dit zeg je als je geïrriteerd bent omdat je iets niet weet>) - Was weiß ich!
|
Zeker weten! (=<hiermee bevestig je dat je ergens van overtuigd bent>) - Aber sicher!
|
v. iemand niets willen
ik weet er alles v.
hij weet er niets v.