onmiddellijk

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ɔnˈmɪdələk]

1) zonder te wachten - unmittelbar , unverzüglich , direkt , augenblicklich

Het brandalarm ging en we moesten onmiddellijk naar buiten. - Der Feueralarm ertönte und wir mussten unmittelbar nach draußen. In het woord 'onmiddellijk' worden de meeste spelfouten gemaakt. - In dem Wort 'unmittelbar' werden die meisten Rechstschreibfehler gemacht.

2) deel van de uitdrukking: -

in de onmiddellijke nabijheid (=vlakbij) - in unmittelbarer Nähe

© K Dictionaries Ltd.

onmiddellijk (bnw.)	unverzüglich (bnw.)
onmiddellijk	augenblicklich ; direkt ; sofort ; unverzüglich ; Echtzeit ; Realzeit ; Sofort- ; sofortig ; unmittelbar

Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.; Wikipedia




NL: acuut
NL: dadelijk
NL: direct
NL: dringend
NL: gelijk
NL: meteen
NL: nu
NL: pal
NL: primair
NL: rechtstreeks

NL: onmiddellijke hulp DE: sofortige Hilfe
NL: in de onmiddellijke nabijheid DE: in unmittelbarer, in nächster Nähe
NL: voor onmiddellijk gevraagd DE: per (für) sofort gesucht
NL: onmiddellijk ingaand DE: ab sofort, mit sofortiger Wirkung