jammer

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ˈjɑmər]

< je zegt dit woord als je teleurgesteld bent>
- schade

het jammer vinden dat het feestje niet doorgaat - es schade finden, dass das Fest nicht stattfindet Ik kom toch maar niet naar je toe. Oh, wat jammer. - Ich komme doch nicht zu dir. Oh, wie schade.

© K Dictionaries Ltd.

jammer (znw.)	der Jammer
jammer	bedauerlich ; leider ; schade ; unbefriedigend ; unzulänglich ; unzureichend ; verdrießlich ; ärgerlich ; ach ; bedauerlicherweise ; weh

Bronnen: interglot; Wikipedia




NL: betreurenswaardig
NL: erg
NL: helaas
NL: jammer genoeg
NL: jammerlijk
NL: onbevredigend
NL: ontoereikend
NL: onvoldoende
NL: sneu
NL: spijtig

NL: het is jammer, dat... DE: (es ist) schade, daß
NL: wat is dat jammer! DE: wie schade!
NL: jammer van (iemand, iets) DE: schade um
NL: (het is) jammer genoeg waar DE: leider wahr
NL: erg jammer DE: jammerschade