Vertalingen hak NL>DE
hak
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [hɑk] |
Verbuigingen: | hakken (meerv.) |
1) deel van een schoen dat onder je hiel zit -
Absatz (der ~) schoenen met hoge hakken - Schuhe mit hohem Absatz naaldhakken - Pfennigabsätze |
2) deel van de uitdrukking: -
van de hak op de tak springen (=telkens over een ander onderwerp gaan praten) - vom Hölzchen auf´s Stöckchen kommen
|
3) deel van de uitdrukking: -
een hak zetten (=(iemand) benadelen) - jemanden ein Schnippchen schlagen
|
4) deel van de uitdrukking: -
op de hak nemen (=een grap maken over (iemand)) - auf die Schüppe nehmen
De cabaretier nam de premier op de hak. - Der Kabarettist nahm den Politiker auf die Schüppe.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
de hak (m) | der Abschlag ; die Ferse ; die Hacke ; der Hieb |
de hak | der Absatz |
hak | Absatz ; Absatz zum Aufschrauben ; Gartenhacke ; Hacke ; Hackmaschine ; der Mattock ; Raumeisen ; Sohle ; Stevenhacke ; Ziehhacke ; Zughacke |
Bronnen: interglot; Wiktionary; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `hak`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: houwUitdrukkingen en gezegdes
NL: (iemand) een
hak zetten
DE: einen Hieb versetzenNL: van de
hak op de tak springen
DE: vom Hundertsten ins Tausendste kommen