[eʃɛk]

1 fait de ne pas réussir ··· - mislukking

  'être en échec scolaire'
  zittenblijven

2   les échecs
jeu de stratégie qui se joue avec des pièces - het schaken

  'jouer aux échecs'
  schaken
© K Dictionaries Ltd.

échec (m)

de afgang (m) ; de blamage (v) ; het echec ; de faling (v) ; het fiasco ; de flop (m) ; fout ; de mislukking (v) ; de nederlaag ; overwonnen-worden (znw.) ; schaak ; terugslagen (znw.) ; teschandemaking (znw.) ; de verijdeling (v)

Bronnen: interglot; Wikipedia




FR: déboires
FR: défaite
FR: fiasco
FR: insuccès
FR: naufrage
FR: revers

FR: l'échec du berger NL: herdersmat
FR: donner, faire échec NL: schaak geven
FR: échec et mat NL: schaakmat
FR: échec perpétuel NL: eeuwig schaak
FR: (figuurlijk) tenir quelqu'un. en échec NL: iemand in het nauw brengen, in bedwang houden