Vertalingen apprendre FR>NL
[apʀɑ̃dʀ]1 acquérir un savoir - leren
'apprendre à marcher'
leren lopen
'apprendre une poésie par cœur'
een gedichtje uit het hoofd leren2 prendre connaissance de ··· - vernemen
'apprendre une mauvaise nouvelle'
slecht nieuws vernemen3 enseigner - leren
'apprendre une chanson à ses élèves'
zijn leerlingen een lied leren4 faire savoir - meedelen
'apprendre la nouvelle à ··· '
iemand het nieuwtje vertellen© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
apprendre (ww.) | mededelen (ww.) ; zeggen (ww.) ; vinden (ww.) ; verwerven (ww.) ; vertellen (ww.) ; vernemen (ww.) ; verhalen (ww.) ; uiteenzetten (ww.) ; te horen krijgen (ww.) ; opsteken (ww.) ; oppikken (ww.) ; ontdekken (ww.) ; onderwijzen (ww.) ; onderrichten (ww.) ; meepikken (ww.) ; meekrijgen (ww.) ; aanleren (ww.) ; leren (ww.) ; leerstof erin stampen (ww.) ; kennis opdoen (ww.) ; instuderen (ww.) ; instrueren (ww.) ; horen (ww.) ; gewend raken (ww.) ; eigenmaken (ww.) ; eigen maken (ww.) ; doceren (ww.) ; bijbrengen (ww.) ; beschrijven (ww.) ; achter komen (ww.) ; aanwennen (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `apprendre`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: absorberFR: affranchirFR: approfondirFR: assimilerFR: avalerFR: avertirFR: aviserFR: découvrirFR: dégrossirFR: éclairerUitdrukkingen en gezegdes
FR: apprendre par coeur
NL: van buiten lerenFR: bien appris
NL: goed opgevoed