Vertalingen pratiquer FR>NL
[pʀatike]1 mettre en action des règles - toepassen
'pratiquer une religion'
een godsdienst belijden2 exercer, faire - beoefenen
'pratiquer un métier'
een beroep uitoefenen
'pratiquer un sport'
een sport beoefenen
'pratiquer la natation'
de zwemsport beoefenen3 faire habituellement - vaak toepassen - gebruiken
'magasin qui pratique des prix élevés'
winkel die hoge prijzen hanteert© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
pratiquer (ww.) | beoefenen (ww.) ; dokteren (ww.) ; oplappen (ww.) ; praktiseren (ww.) ; sport uitoefenen (ww.) ; uitoefenen (ww.) ; zich bezighouden met (ww.) |
pratiquer | doen aan ; uitvoeren |
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek
Voorbeeldzinnen met `pratiquer`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: exercer