[maløʀø]

1 qui a de la peine, qui est triste - ongelukkig

  'Il est malheureux depuis qu'elle est partie.'
  Sinds ze weg is, is hij ongelukkig.

2 qui n'a pas de chance - ongelukkig

  'être malheureux en amour'
  ongelukkig zijn in de liefde[maløʀø]


1 personne dans la misère - arme drommel
© K Dictionaries Ltd.

malheureux (znw.)	de zielenpiet (m) ; de sukkelaar (m) ; de sukkel (m) ; de stumpers ; de stumper (m) ; de stakkers ; de stakkerd (m) ; de stakker (m) ; de drommel (m)
malheureux (m)	het wrak ; ellendeling (m)
malheureux	ongelukkige ; vol tegenslag ; rampspoedig ; onzalig ; ongelukkig ; naar ; miserabel ; meelijwekkend ; lamlendig ; ellendig ; diep ongelukkig ; deplorabel ; beroerd ; belazerd ; bedonderd ; arme drommel ; akelig ; jammerlijk ; onfortuinlijk

Bronnen: interglot; Wikipedia; f; ICT-Woordenboek




FR: accablé
FR: affligeant
FR: éprouvé
FR: frappé
FR: funeste
FR: infortuné
FR: malencontreux
FR: misérable
FR: pauvrement
FR: pénible

FR: avoir la main malheureuse NL: ongelukkig zijn in het spel