Vertalingen charger FR>NL
charger (ww.) | opschroeven (ww.) ; incrimineren (ww.) ; inladen (ww.) ; insinueren (ww.) ; laden (ww.) ; op iets laden (ww.) ; opblazen (ww.) ; opdragen (ww.) ; opkloppen (ww.) ; opladen (ww.) ; opladen elektriciteit (ww.) ; opnieuw laden (ww.) ; gewicht toevoegen (ww.) ; opvullen (ww.) ; overdreven voorstellen (ww.) ; overdrijven (ww.) ; ten laste leggen (ww.) ; verdacht maken (ww.) ; verdenken (ww.) ; verladen (ww.) ; verordenen (ww.) ; verzwaren (ww.) ; vullen (ww.) ; zwaarder maken (ww.) ; geweer laden (ww.) ; aandikken (ww.) ; aanklagen (ww.) ; aantijgen (ww.) ; beladen (ww.) ; belasten (ww.) ; beschuldigen (ww.) ; betichten (ww.) ; bevelen (ww.) ; bevrachten (ww.) ; bezwaren (ww.) ; commanderen (ww.) ; decreteren (ww.) ; farceren (ww.) ; gebieden (ww.) ; gelasten (ww.) |
charger | beladen ; vullen ; opvragen ; openen ; laden ; bezetten ; belasten |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; ICT-Woordenboek
Voorbeeldzinnen met `charger`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: accablerFR: accuserFR: amplifierFR: appesantirFR: attaquerFR: augmenterFR: couvrirFR: embarquerFR: empilerFR: encombrerUitdrukkingen en gezegdes
FR: charger une pipe
NL: een pijp stoppenFR: charger la mémoire
NL: het geheugen overladenFR: charger quelqu'un. d'injures, de coups
NL: met scheldwoorden overstelpen