Vertaal
Naar andere talen: • imposer > DEimposer > ENimposer > ES
Vertalingen imposer FR>NL
[ɛ̃poze]

1 obliger ··· à accepter ··· - opleggen - voorschrijven

  'imposer ses conditions à ··· '
  zijn voorwaarden aan iemand opleggen

  'imposer ses idées'
  zijn denkbeelden opleggen


2 obliger ··· à payer un impôt - belasten

  'imposer les bénéfices'
  de winst belasten

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
imposer (ww.) aandringen (ww.) ; aanhouden (ww.) ; aanvallen (ww.) ; attaqueren (ww.) ; bestormen (ww.) ; doordrijven (ww.) ; dwingen (ww.) ; forceren (ww.) ; imponeren (ww.) ; op iets aandringen (ww.) ; opdringen (ww.) ; opleggen (ww.) ; opzadelen (ww.) ; overvallen (ww.) ; verplichten (ww.)
imposer vorm inslaan
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `imposer`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: arrêter
FR: assujettir
FR: commander
FR: décider
FR: émouvoir
FR: étonner
FR: exiger
FR: grever
FR: impressionner
FR: infliger

Uitdrukkingen en gezegdes
FR: imposer le respect NL: eerbied afdwingen
FR: en imposer NL: bedriegen, wijsmaken