Vertaal
Naar andere talen: • conjuguer > DEconjuguer > ENconjuguer > ES
Vertalingen conjuguer FR>NL
[kɔ̃ʒyge]

1 donner les formes d'un verbe - vervoegen

  'conjuguer un verbe au futur'
  een werkwoord in de toekomstige tijd vervoegen


2 mettre ensemble, unir - verenigen

  'Nous devons conjuguer nos efforts.'
  We moeten onze krachten bundelen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
conjuguer (ww.) declineren (ww.) ; verbuigen (ww.) ; vervoegen (ww.)
Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `conjuguer`
Voorbeeldzinnen laden....