Vertalingen appareil FR>NL
[apaʀɛj]1 machine - apparaat - toestel
'un appareil photo'
een fototoestel
'les appareils ménagers'
de huishoudelijke apparaten2 téléphone - telefoon
'Qui est à l'appareil ?'
Met wie spreek ik?3 avion - toestel - vliegtuig
'les passagers de l'appareil'
de passagiers van het toestel4 appareil dentaire
dispositif en métal pour redresser les dents - beugel5 ensemble d'organes - organen
'l'appareil digestif'
de spijsverteringsorganen© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
appareil (m) | de toestel (m) ; de machine (v) ; het gebruiksvoorwerp ; beugel ; de apparatuur (v) ; het apparaat |
le appareil | de trainer ; inrichting |
appareil | voorziening ; apparaat ; verband (bouwk.) ; toestel: ; toestel ; metselverband ; mengsel ; massa ; beslag |
Bronnen: interglot; Wikipedia; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.; Horecagids
Voorbeeldzinnen met `appareil`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: apparatFR: dispositifFR: enginFR: instrumentFR: machineFR: mécaniqueFR: mécanismeFR: outilUitdrukkingen en gezegdes
FR: dans le plus simple
appareil
NL: (bijna) naakt