Vertaal
Naar andere talen: • vender > DEvender > ENvender > FR
Vertalingen vender ES>NL

I vender

werkw.
Uitspraak:  [ben'deɾ]

1) dar a alguien una cosa a cambio de una suma de dinero - verkopen
Vendió su automóvil para comprar una casa. - Hij heeft zijn auto verkocht om een huis te kopen.

2) realizar esta acción de manera habitual, como modo de ganarse la vida - verkopen
Mi padre vende joyas. - Mijn vader verkoopt juwelen.

3) ofrecer una cosa inmaterial a cambio de dinero u otro beneficio - verkopen
Vendió su integridad por dinero. - Hij heeft zijn integriteit voor geld verkocht.

4) cometer traición para obtener un beneficio personal - verraden
Vendió a sus cómplices para reducir su condena. - Hij heeft zijn medeplichtigen verraden om een vermindering van straf te krijgen.

5) hacer o decir algo que delata algo que se quería mantener oculto - verklikken
Su nerviosismo lo vendió. - Zijn nervositeit heeft hem verklikt.


II venderse

werkw.
Uitspraak:  [ben'deɾse]

actuar de forma indigna a cambio de un beneficio - zichzelf verraden
Se vendió para financiar su campaña política. - Hij heeft zijn principes overboord gezet om zijn politieke campagne te financieren.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
vender (ww.) iets verkopen (ww.) ; slijten (ww.) ; van de hand doen (ww.) ; verhandelen (ww.) ; verkopen (ww.)
vender verkopen
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `vender`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: comercializar
ES: comerciar
ES: deshacerse de
ES: negociar
ES: pregonar
ES: vender al detalle
ES: vender al por menor
ES: vender por las calles