Vertalingen predicar ES>NL
predicar
werkw.
1) exponer largamente una idea haciéndola pública -
verkondigen Hay que predicar con el ejemplo. - Men moet verkondigen met het voorbeeld. |
2) atribuir o negar algo respecto al sujeto de una oración grammatica -
toebedelen Los atributos predican cualidades del sujeto. - De attributen bedelen kwaliteiten toe aan het onderwerp. |
3) pronunciar un sacerdote un discurso de contenido religioso para sus oyentes religie -
preken predicar un sermón - een preek verkondigen |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
predicar (ww.) | een boodschap uitdragen (ww.) ; prediken (ww.) ; preken (ww.) ; uitdragen (ww.) ; uitstrooien (ww.) ; uitzaaien (ww.) ; verkondigen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `predicar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: convertirES: cristianizarES: desparramarES: difundirES: evangelizarES: moralizarES: pronunciar un sermónES: sermonear