Vertaal
Naar andere talen: • predicar > DEpredicar > ENpredicar > FR
Vertalingen predicar ES>NL

predicar

werkw.
Uitspraak:  [pɾeði'kaɾ]

1) exponer largamente una idea haciéndola pública - verkondigen
Hay que predicar con el ejemplo. - Men moet verkondigen met het voorbeeld.

2) atribuir o negar algo respecto al sujeto de una oración grammatica - toebedelen
Los atributos predican cualidades del sujeto. - De attributen bedelen kwaliteiten toe aan het onderwerp.

3) pronunciar un sacerdote un discurso de contenido religioso para sus oyentes religie - preken
predicar un sermón - een preek verkondigen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
predicar (ww.) een boodschap uitdragen (ww.) ; prediken (ww.) ; preken (ww.) ; uitdragen (ww.) ; uitstrooien (ww.) ; uitzaaien (ww.) ; verkondigen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `predicar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: convertir
ES: cristianizar
ES: desparramar
ES: difundir
ES: evangelizar
ES: moralizar
ES: pronunciar un sermón
ES: sermonear