Vertalingen padecer ES>NL
I padecer
werkw.
1) soportar algo que causa pena, dolor físico o moral -
lijden padecer una enfermedad - aan een ziekte lijden |
2) soportar cierta acción perjudicial o dañina -
ondergaan padece las injurias de su vecino - hij ondergaat de beledigingen van zijn buurman |
II padecer
werkw.
1) sentir preocupación por alguien o algo -
zich zorgen maken padecer por un hermano - zich zorgen maken om een broer |
2) tener una parte de cuerpo afectada por una enfermedad -
een kwaal hebben padece del estómago - hij heeft een maagkwaal |
3) ponerse una cosa en mal estado por efecto de algo dañino -
te lijden hebben Con tanto peso, el estante padece. - De boekenplank heeft veel te lijden met zoveel gewicht. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
padecer (ww.) | doorleven (ww.) ; doormaken (ww.) ; doorstaan (ww.) ; lijden (ww.) ; verdragen (ww.) ; verduren (ww.) ; verteren (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `padecer`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: adolecerES: afligirseES: aguantarES: atormentarseES: comerseES: consumirES: corroerES: corroerseES: desaparecerES: descomponerse