Vertalingen gancho ES>NL
el gancho
zelfst.naamw.
1) objeto de metal u otro material en forma curva y terminado en punta, que sirve para sujetar cosas -
haak | Cuelga la bufanda en ese gancho de la pared. - Hang de sjaal op aan die haak aan de muur. |
2) persona o cosa que tiene la capacidad de atraer la atención -
aantrekkingskracht | La película es un buen gancho de taquilla. - De film is een goede kassatrekker. |
3) capacidad de alguien o algo de despertar el interés -
blikvanger | tener gancho - blikvanger zijn |
4) golpe del boxeo que se da de abajo arriba y con el brazo curvado sport -
hoekstoot | Lo derribó de un buen gancho. - Hij sloeg hem neer met een goede hoekstoot. |
5) horquilla para el pelo -
haarspeld | recogerse el pelo con ganchos - het haar opsteken met spelden |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| el gancho (m) | de wielklem ; de tekenhaak (m) ; stoepier (znw.) ; spanhaak (znw.) ; de runner (m) ; het ophanghaakje ; ophanghaak (znw.) ; de kram ; de klemhaak (m) ; klem (znw.) ; klantenlokker (znw.) ; het haakje ; de haak (m) ; aanlokker (znw.) ; de aanbrenger (m) |
| gancho | veterhaakje ; beugel ; trekhaak ; staaf met haak aan één zijde ; schraapijzer ; pal ; ovenhaak ; opstoot ; ophangbeugel ; ondersteuning ; niet ; lasthaak ; klem ; juk ; haak ; grendelhaak |
Bronnen: interglot; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `gancho`
Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: aldabillaES: anzueloES: barrileteES: botadorES: brazaderaES: brocheES: cepoES: clavijaES: corcheteES: escuadra
