Vertaal
Naar andere talen: • fatigar > DEfatigar > ENfatigar > FR
Vertalingen fatigar ES>NL

I fatigar

werkw.
Uitspraak:  [fati'gaɾ]

1) hacer que alguien sienta cansancio - vermoeien
El estudio fatigó a los alumnos. - Het studeren heeft de leerlingen vermoeid.

2) usar demasiado algo y gastarlo por uso - verslijten
fatigar los libros - de boeken verslijten


II fatigarse

werkw.
Uitspraak:  [fatiaɾse]

sentirse cansado - moe worden
La mujer se fatigó al subir las escaleras. - De vrouw werd moe toen ze de trap omhoog liep.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
el fatigar (m) het afmatten ; het uitputten ; het vermoeien
fatigar moe maken ; vermoeien
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `fatigar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: aburrir
ES: agotar
ES: cansar
ES: hastiar