Vertalingen ejercicio ES>NL
el ejercicio
zelfst.naamw.
1) práctica que sirve para el aprendizaje de una disciplina -
opgave hacer ejercicios de gramática - wiskundeopgaven maken |
2) actividad física que se hace para conservar o recuperar la salud -
lichaamsbeweging El médico me recomendó hacer ejercicio. - De arts heeft me aangeraden om aan lichaamsbeweging te doen. |
3) prueba que ha de pasar una persona que se examina -
proef El examen estaba compuesto de ejercicios de opción múltiple. - Het examen was samengesteld uit meerkeuzetoetsen. |
4) realización de las actividades propias de una profesión -
uitoefening Lo procesaron por ejercicio ilegal de la medicina. - Hij is veroordeeld vanwege de onbevoegde uitoefening van de geneeskunde. |
en ejercicio (=se aplica a la persona que hace uso de su profesión o cargo) - praktiserend
un psiquiatra en ejercicio - een praktiserende psychiater
|
5) uso de un derecho o privilegio -
gebruikmaking La prensa hace un ejercicio indebido de la libertad de opinión. - De pers maakt onrechtmatig gebruik van de vrijheid van meningsuiting. |
6) periodo en el cual rige para una empresa o sociedad un presupuesto -
boekjaar Al cierre del ejercicio realizamos un balance. - Bij de afsluiting van het boekjaar maken we een balans op. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
el ejercicio (m) | de beweging (v) ; het gebaar ; leeroefening (znw.) ; de lichaamsbeweging (v) ; de oefening (v) ; oefenstuk (znw.) ; de opgave ; sloepenrol (znw.) ; de studie (v) ; vaardigheidsoefening (znw.) |
ejercicio | begrotingsjaar ; exercise ; uitoefenen |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `ejercicio`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: adiestramientoES: calisteniaES: cargoES: conductaES: cuestiónES: deporteES: desempeñoES: dificultadES: dilemaES: ejecución