Vertalingen casa ES>NL
la casa
zelfst.naamw.
1) edificio para vivir architectuur -
huis casa de familia - familiewoning |
como Pedro por su casa (=con familiaridad) - alsof je thuis bent
Entró como Pedro por su casa. - Hij kwam binnen alsof hij thuis was.
|
tirar la casa por la ventana (=ser pródigo en gastos) - de bloemetjes buiten zetten
En su cumpleaños tiró la casa por la ventana. - Op zijn verjaardag heeft hij de bloemetjes buiten gezet.
|
2) conjunto de personas que habitan juntas -
bewoners Toda la casa se intoxicó. - Alle bewoners hebben een vergiftiging opgelopen. |
3) local comercial -
zaak casa de ropas - kledingzaak |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
la casa (v) | het huis ; het woonhuis ; de woning (v) ; het verblijf ; thuis (znw.) ; het stamhuis ; de residentie (v) ; het perceel ; de pand (m) ; de onderneming (v) ; het onderkomen ; het geslacht ; de gebouw ; de familie (v) ; de dynastie (v) ; het concern ; het bouwwerk ; het bouwsel ; het bedrijf |
casa | initiële positie,thuis ; vrijstaande woning ; vrijstaand huis |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `casa`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: alojamientoES: apartamentoES: apartamientoES: asociaciónES: casa de comercioES: compañíaES: condominioES: corporaciónES: cuerpoES: cultivo