Vertaal
Naar andere talen: • autoridad > DEautoridad > ENautoridad > FR
Vertalingen autoridad ES>NL

la autoridad

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [awtoɾiˈðað]

1) facultad o poder de mandar o gobernar - gezag
Los padres tienen autoridad sobre sus hijos. - Ouders hebben het gezag over hun kinderen.

2) persona o entidad con poder para mandar o gobernar - gezagdrager
Las autoridades del colegio han llamado a reunión. - De gezagdragers van de school hebben opgeroepen om bijeen te komen.

3) capacidad para imponer algo, mandar o gobernar - autoriteit
Tiene una personalidad débil y le falta autoridad. - Hij heeft een zwakke persoonlijkheid en het ontbreekt hem aan autoriteit.

4) reconocimiento de la persona que se destaca en una materia - expertise
un profesor de gran autoridad - een docent met veel expertise

5) persona que se destaca en una materia - expert
Einstein fue una autoridad en la física. - Einstein was een expert op het gebied van de natuurkunde.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
la autoridad (v) de gezaghebbers ; het vermogen ; de regering (v) ; de overmacht ; de kracht ; het kabinet ; de instantie (v) ; de heerschappij (v) ; het gouvernement ; het gezagsorgaan ; de gezagsdrager (m) ; de gezaghebber (m) ; force majeure (znw.) ; de competentie (v) ; de bevoegdheid (v) ; de autoriteit (v)
la autoridadhet gezag
autoridad autorisatie-instantie ; verantwoordelijke instantie ; gezagsdragende instelling ; gezag
Bronnen: interglot; Engoi Woordenschatoefeningen; Download IATE, European Union, 2017.; Omegawiki.org


Voorbeeldzinnen met `autoridad`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: administración
ES: alacena
ES: armario de gabinete
ES: ascendiente
ES: autoridad suprema
ES: capacidad
ES: comarca
ES: competencia
ES: conocedor
ES: consejo de ministros