Vertalingen acompañar ES>NL
I acompañar
werkw.
1) estar o ir con una persona, hacerle compañía -
meegaan Acompañó a su madre al médico. - Hij ging met zijn moeder mee naar de arts. |
2) adjuntar una cosa a otra -
meezenden acompañar documentos a una solicitud - documenten meezenden bij een aanvraag |
3) ocurrir dos situaciones al mismo tiempo -
vergezellen La lluvia y el frío acompañaron a los participantes. - De deelnemers werden vergezeld door regen en koude. |
4) servir una bebida o alimento junto al plato principal culinair -
serveren Acompañaron la carne con vino tinto. - Het vlees werd geserveerd met rode wijn. |
5) tocar la melodía y acordes en los que se basa el instrumento o voz principal muziek -
begeleiden Acompañaba sus canciones con la guitarra. - Hij begeleidde zijn liedjes met de gitaar. |
II acompañarse
werkw.
brindar compañía -
zich (laten) vergezellen se acompañan una a otra - ze vergezellen elkaar |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
acompañar (ww.) | meegaan (ww.) ; wegbrengen (ww.) ; volgen (ww.) ; voeren (ww.) ; vergezellen (ww.) ; toevoegen (ww.) ; thuisbezorgen (ww.) ; rondleiden (ww.) ; overhandigen (ww.) ; oprijden (ww.) ; meevoeren (ww.) ; meerijden (ww.) ; meelopen (ww.) ; meebrengen (ww.) ; leiden (ww.) ; langs brengen (ww.) ; geleiden (ww.) ; escorteren (ww.) ; erbij voegen (ww.) ; eindje meerijden (ww.) ; chaperonneren (ww.) ; bijmengen (ww.) ; bijdoen (ww.) ; bestellen (ww.) ; begeleiden (ww.) |
acompañar | begeleiding |
Bronnen: interglot; Trueterm; cibg.beVoorbeeldzinnen met `acompañar`

Voorbeeldzinnen laden....