Vertaal
Naar andere talen: • acompañar > DEacompañar > ENacompañar > FR
Vertalingen acompañar ES>NL

I acompañar

werkw.
Uitspraak:  [akompaˈɲaɾ]

1) estar o ir con una persona, hacerle compañía - meegaan
Acompañó a su madre al médico. - Hij ging met zijn moeder mee naar de arts.

2) adjuntar una cosa a otra - meezenden
acompañar documentos a una solicitud - documenten meezenden bij een aanvraag

3) ocurrir dos situaciones al mismo tiempo - vergezellen
La lluvia y el frío acompañaron a los participantes. - De deelnemers werden vergezeld door regen en koude.

4) servir una bebida o alimento junto al plato principal culinair - serveren
Acompañaron la carne con vino tinto. - Het vlees werd geserveerd met rode wijn.

5) tocar la melodía y acordes en los que se basa el instrumento o voz principal muziek - begeleiden
Acompañaba sus canciones con la guitarra. - Hij begeleidde zijn liedjes met de gitaar.


II acompañarse

werkw.
Uitspraak:  [akompaˈɲaɾse]

brindar compañía - zich (laten) vergezellen
se acompañan una a otra - ze vergezellen elkaar

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
acompañar (ww.) meegaan (ww.) ; wegbrengen (ww.) ; volgen (ww.) ; voeren (ww.) ; vergezellen (ww.) ; toevoegen (ww.) ; thuisbezorgen (ww.) ; rondleiden (ww.) ; overhandigen (ww.) ; oprijden (ww.) ; meevoeren (ww.) ; meerijden (ww.) ; meelopen (ww.) ; meebrengen (ww.) ; leiden (ww.) ; langs brengen (ww.) ; geleiden (ww.) ; escorteren (ww.) ; erbij voegen (ww.) ; eindje meerijden (ww.) ; chaperonneren (ww.) ; bijmengen (ww.) ; bijdoen (ww.) ; bestellen (ww.) ; begeleiden (ww.)
acompañar begeleiding
Bronnen: interglot; Trueterm; cibg.be

Voorbeeldzinnen met `acompañar`
Voorbeeldzinnen laden....