zelfst.naamw.
El tiro del carro estaba formado por dos briosos caballos. - De span van de kar bestond uit twee energieke paarden. |
a tiro (=al alcance de la mano de una persona) - binnen handbereik
¿Me pasas la sal, tú, que la tienes a tiro? - Geef je me het zout even aan dat je binnen handbereik hebt?
|
ni a tiros (=indica que la acción del verbo no se realizará de ninguna manera) - voor geen goud
No me llevarán a ver esa película que quieren ver ni a tiros. - Jullie krijgen me voor geen goud mee naar de film die jullie willen zien.
|
salir el tiro por la culata (=tener un asunto un resultado contrario al esperado o deseado) - verkeerd uitpakken
Le salió el tiro por la culata con un negocio que pensaba fácil. - Het pakte verkeerd voor hem uit met een zaak waarvan hij dacht dat die eenvoudig zou zijn.
|