Vertalingen conocer ES>NL
conocer
werkw.
1) averiguar por medio del intelecto las cualidades y los hechos de las personas y las cosas -
leren kennen Para hacer mi investigación tuve que conocer el pueblo. - Om mijn onderzoek te kunnen doen, moest ik het dorp leren kennen. |
2) distinguir a una persona -
onderscheiden La conocí por su manera de caminar. - Ik onderscheidde haar door haar manier van lopen. |
3) saber de una materia determinada -
verstand hebben conocer el arte medieval - verstand hebben van middeleeuwse kunst. |
4) tener trato y comunicación con una persona -
kennen Lo conozco desde hace tiempo. - Ik ken hem al lange tijd. |
5) experimentar, sentir algo una persona -
beleven Murió sin conocer el amor. - Hij stief zonder de liefde te hebben gekend. |
6) formar una idea sobre la personalidad de alguien -
kennen Lo conozco bastante bien. - Ik ken hem best goed. |
7) tener relaciones sexuales -
geslachtsgemeenschappen hebben Es virgen, no ha conocido varón. - Ze is maagd, ze heeft geen gemeenschap gehad met een man. |
dar a conocer (=hacer público algo) - bekend maken
Hay que dar a conocer este suceso. - Deze gebeurtenis dient bekend te worden gemaakt.
|
darse a conocer (=mostrarse una persona para que se sepa de ella) - zich bekendmaken
Se dio a conocer en el momento menos pensado. - Hij maakte zich op het meest onverwachte moment bekend.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
conocer (ww.) | kennen (ww.) ; op de hoogte zijn (ww.) ; weten (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `conocer`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: comprenderES: entenderES: estar al tantoES: introducirseES: presentarseES: saberES: saludar