Vertalingen gañir ES>DE
gañir | flennen (ww.) ; heulen (ww.) ; jammern (ww.) ; klagen (ww.) ; kreischen (ww.) ; rotzen (ww.) ; schluchzen (ww.) ; sich beschweren (ww.) ; wimmern (ww.) ; winseln (ww.) |
Bron: interglotVoorbeeldzinnen met `gañir`

Voorbeeldzinnen laden....