1 a state of mind; a mood or humour: “He's in a bad temper.”
humeur

2 a tendency to become (unpleasant when) angry: “He has a terrible temper.”
temperament

3 a state of anger: “She's in a temper.”
kwade bui

1 to bring metal to the right degree of hardness by heating and cooling: “The steel must be carefully tempered.”
temperen

2 to soften or make less severe: “One must try to temper justice with mercy.”
temperen

-tempered

having a (certain) state of mind: “good-tempered”
-gehumeurd

keep one's temper

not to lose one's temper: “He was very annoyed but he kept his temper.”
zijn kalmte bewaren

lose one's temper

to show anger: “He lost his temper and shouted at me.”
zijn kalmte verliezen
© K Dictionaries Ltd.

to temper	temperen (ww.) ; ontharden (ww.)
the temper	de gemoedsgesteldheid (v) ; de woedeaanval (m) ; de vurigheid (v) ; het temperament ; de stemming (v) ; het humeur ; de gemoedstoestand (m) ; de gemoedsstemming (v) ; de driftbui ; de bui
temper	harden ; voorspanningsgraad ; stalen ; ontlaten ; humor ; harding ; hardheid van staal

Bronnen: Wakefield genealogy pages; Vlietstra; interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Autowoordenboek; Bouwwoordenboek




EN: anger
EN: annoyance
EN: bad feeling
EN: fit
EN: ill will
EN: resentment

EN: temper justice with mercy NL: genade voor recht laten gelden
EN: he has a temper NL: hij is zeer humeurig
EN: what a temper he is in! NL: wat heeft hij een boze bui!
EN: they lost their temper NL: ze werden kwaad