1 an opening or gap in or through something: “a hole in the fence”
gat

2 a hollow in something solid: “a hole in my tooth”
hol

3 (in golf) (the point scored by the player who takes the fewest strokes to hit his ball over) any one of the usually eighteen sections of the golf course between the tees and the holes in the middle of the greens: “He won by two holes”
hole

1 to make a hole in: “The ship was badly holed when it hit the rock.”
een gat slaan in

2 to hit (a ball etc) into a hole: “The golfer holed his ball from twelve metres away.”
een hole maken in golf

hole out (Werkwoord)

to hit a golfball into a hole.
een hole maken in golf
© K Dictionaries Ltd.

the hole	het nest ; de anus (m) ; het gaatje ; het gat ; het hol ; het holletje ; de inkeping (v) ; de kuil (m) ; het lekken ; de aars (m) ; de opening (v) ; de scheur ; de schuilplaats ; het split ; de uitholling (v) ; de uitsparing (v) ; waterlek (znw.)
hole	lek ; leger ; foramen ; boring ; gat ; gat in de zin van rond gat ; gracht ; greppel ; groef ; groeve ; kanaal ; oliegaatje ; oog ; opening in de zin van gat ; sloot ; smeergaatje ; vacante plaats

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.; Autowoordenboek




EN: aperture
EN: breach
EN: break
EN: cell
EN: crack
EN: damage
EN: den
EN: dump
EN: earth
EN: fissure

EN: be in a hole NL: in de knoei zitten
EN: pick holes in people's coats NL: spijkers op laag water zoeken
EN: not to see a hole in a ladder NL: smoordronken zijn
EN: he is a round peg in a square hole NL: hij voelt z. als een kat in een vreemd pakhuis