1 one of the mass of thread-like objects that grow from the skin: “He brushed the dog's hairs off his jacket.”
een haar

2 the mass of these, especially on a person's head: “He's got brown hair.”
het haar

-haired

having (a certain kind of) hair: “a fair-haired girl.”
-harig

'hairy (Bijvoeglijk naamwoord)

covered in hair or having a lot of hair: “a hairy chest.”
harig

'hairiness (Zelfstandig naamwoord)

(-)harigheid

'hair('s)-breadth (Zelfstandig naamwoord)

a very small distance: “That knife missed me by a hair's-breadth.”
haarbreed; maar een haar schelen

'hairbrush (Zelfstandig naamwoord)

a brush for arranging and smoothing the hair.
haarborstel

'haircut (Zelfstandig naamwoord)

the act or style of cutting a person's hair: “Go and get a haircut.”
naar de kapper gaan

'hair-do (Zelfstandig naamwoord)

a hairstyle: “I like her new hair-do.”
kapsel

'hairdresser (Zelfstandig naamwoord)

a person who cuts, washes, styles etc a person's hair.
kapper

'hairdressing (Zelfstandig naamwoord)

kapsel

'hair-drier (Zelfstandig naamwoord)

an electrical apparatus for drying hair by blowing hot air over it.
haardroger, föhn

'hairline (Zelfstandig naamwoord)

the line along the forehead where the hair begins to grow.
haarlijn

'hair-oil (Zelfstandig naamwoord)

a scented, oily lotion for smoothing down the hair.
haarlak, -lotion

'hairpin (Zelfstandig naamwoord)

a bent wire for keeping a woman's hair in place.
haarspeld
(of a bend in a road) sharp and U-shaped, especially on a mountain or a hill.
haarspeldbocht

'hair-raising (Bijvoeglijk naamwoord)

terrifying: “hair-raising stories.”
hetgeen de haren te berge doet rijzen

'hairstyle (Zelfstandig naamwoord)

the result of cutting, styling etc a person's hair: “a simple hairstyle.”
kapsel

keep one's hair on

to remain calm and not become angry.
zich niet dik maken

let one's hair down

to behave in a free and relaxed manner.
zich laten gaan

make (someone's) hair stand on end

to terrify (a person).
(iemand) de haren te berge doen rijzen

(not to) turn a hair

to remain calm: “He put his finger in the flame without turning a hair.”
geen kik geven

split hairs

to worry about unimportant details.
haarkloverij

tear one's hair

to show great irritation or despair.
zich de haren uittrekken
© K Dictionaries Ltd.

the hair	de, het haar ; het hoofdhaar
hair	haren ; beharing ; capillair ; capilli ; haardos ; lichaamsbeharing ; pilus

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




EN: coat
EN: curls
EN: down
EN: fleece
EN: fuzz
EN: hackle
EN: hair of the head
EN: mane
EN: pelt
EN: quill

EN: get your hair cut! NL: laat naar je kijken
EN: keep your hair on! NL: maak je niet dik!
EN: to a hair NL: haarfijn
EN: have a hair of the dog that bit you NL: een borrel nemen om een kater te verdrijven