to fly	wegvluchten (ww.) ; vluchten (ww.) ; vliegen (ww.) ; vlieden (ww.) ; vervliegen (ww.) ; per vliegtuig reizen (ww.) ; oplaten (ww.) ; laten opstijgen (ww.) ; gulp (ww.) ; broeksgulp (ww.)
the fly	de vlieg
fly	aanvliegen ; windvleugel ; vliegstof ; vliegsel ; pluimhaar ; onrust ; getwijnd garen ; dubbel ; bovenmachinerie ; balans

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




EN: ascend
EN: circle
EN: climb
EN: dart
EN: flutter
EN: rise
EN: wheel

EN: a fly in the ointment NL: wat de zaak bederft
EN: there are no flies on him NL: hij is een slimme vent
EN: on the fly NL: in beweging, vliegend NL: aan de zwier
EN: let fly NL: afschieten
EN: fly high NL: hoge aspiratie hebben
EN: he will fly at you NL: hij zal op je aanvliegen NL: zal uitvaren tegen je (=fly upon)
EN: fly into a rage NL: woedend worden
EN: fly off NL: v. koers veranderen
EN: fly off the handle NL: kwaad worden
EN: fly out NL: uitvaren (at, tegen)
EN: fly-over junction NL: bovenkruising (verkeer)