1 the surface in a room etc on which one stands or walks.
vloer

2 all the rooms on the same level in a building: “My office is on the third floor.”
verdieping

1 to make or cover a floor: “We've floored the kitchen with plastic tiles.”
bevloeren

2 to knock down: “He floored him with a powerful blow.”
vloeren

be floored

1 be completely surprised or shocked: “We were completely floored by his behavior.”
stomverbaasd, verbijsterd

2 to have a floor of: “Our bathroom is floored with ceramic tiles.”
bevloerd

-floored

having a floor or floors (of a particular kind): “a stone-floored kitchen.”
bevloerd

'floorboard (Zelfstandig naamwoord)

one of the narrow boards used to make a floor.
vloerplank

'flooring (Zelfstandig naamwoord)

material for making or covering floors.
bevloering
© K Dictionaries Ltd.

to floor	woonlaag (ww.) ; vloeren (ww.) ; vloer (ww.) ; verdieping (ww.) ; onderuithalen (ww.) ; omslaan (ww.) ; neerslaan (ww.) ; grond (ww.) ; etage (ww.)
floor	vrang ; bodem ; vloer ; verdieping ; platform ; plankier ; floor ; etage ; bouwlaag ; bodemtarief ; bodemplaat

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Horecagids; Autowoordenboek




EN: first floor NL: 1e verdieping, (Am.) begane grond
EN: he got the floor NL: hij kreeg het woord
EN: take to the floor NL: ten dans leiden
EN: take the floor NL: (spreektaal) een dans beginnen NL: een vergadering beginnen toe te spreken
EN: from the floor NL: uit het publiek
EN: the floor is yours NL: je kunt beginnen NL: ga je gang maar
EN: he got floored NL: (sl.) hij zakte NL: werd 'gevloerd'