1 to do something: “It's time the government acted to lower taxes.”
optreden

2 to behave: “He acted foolishly at the meeting.”
optreden

3 to perform (a part) in a play: “He has acted (the part of Romeo) in many theatres”
acteren

1 something done: “Running away is an act of cowardice”
daad

2 (often with capital) a law: “Acts of Parliament.”
wet

3 a section of a play: “'Hamlet' has five acts.”
bedrijf

4 an entertainment: “an act called 'The Smith Family'.”
nummer

acting (Bijvoeglijk naamwoord)

temporarily carrying out the duties of: “He is acting president of the society.”
waarnemend

'actor (Zelfstandig naamwoord)

a performer in a play.
acteur

act as

to do the work or duties of: “He acts as head of department when his boss is away.”
optreden als

act on

1 to do something following the advice etc of someone: “I am acting on the advice of my lawyer.”
volgen

2 to have an effect on: “Certain acids act on metal.”
inwerken op

act in behalf of / act for

to do something for (someone else); to act as the representative of (someone): “My lawyer is acting on my behalf”
vertegenwoordigen

in the act (of)

at the exact moment (of doing something): “He was caught in the act (of stealing my car).”
bezig

put on an act

to pretend: “I thought she had hurt herself but she was only putting on an act.”
doen alsof
© K Dictionaries Ltd.

to act	zich voordoen (ww.) ; acteren (ww.) ; actie (ww.) ; ageren (ww.) ; daad (ww.) ; doen (ww.) ; doen alsof (ww.) ; handelen (ww.) ; handeling (ww.) ; optreden (ww.) ; spelen (ww.) ; toneelspelen (ww.) ; uitrichten (ww.) ; uitvoeren (ww.) ; verrichten (ww.) ; zich aanstellen (ww.) ; zich gedragen (ww.) ; performen (ww.)
the act	het bedrijf ; de akte
ACT (Afkorting)	GVT (Afkorting) ; gemiddelde verbrandingstijd ; begeleid gecombineerd vervoer ; annual change traffic ; ACT (Afkorting) ; acetylcholine
act	werking ; zet ; wet ; nummer ; aangrijpen van een kracht ; aanmaken ; act ; akte ; akten ; bedrijven ; beïnvloeden ; bezig zijn ; document ; effect sorteren ; indienen ; invloed hebben op ; maken ; aanbieden ; presenteren ; prestatie ; stuk ; te werk gaan ; tekst ; uitbrengen ; uitwerken ; uitwerking hebben ; verrichting ; vertonen ; voorstellen ; werken ; werken van een kracht

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.; TU-Delft-Hydraulic-Engineering-Glossary; Omegawiki.org




EN: accomplishment
EN: achievement
EN: conduct yourself
EN: deed
EN: exploit
EN: feat
EN: perform
EN: play
EN: stroke
EN: work

EN: catch in the act NL: op heterdaad betrappen
EN: act of God NL: natuurramp, force majeure
EN: act of grace NL: amnestie, concessie
EN: act a part NL: een rol spelen NL: doen alsof
EN: act (up) on NL: handelen volgens
EN: act up to NL: handelen volgens