1 having gained a great deal of knowledge from books or experience or both and able to use it well.
wijs, geleerd

2 sensible: “You would be wise to do as he suggests”
verstandig

'wisely (Bijwoord)

wijselijk

wisdom (Zelfstandig naamwoord)

: “Wisdom comes with experience.”
wijsheid

wisdom tooth

any one of the four back teeth cut after childhood, usually about the age of twenty.
verstandskies

'wisecrack (Zelfstandig naamwoord)

a joke.
kwinkslag

wise guy

a person who (shows that he) thinks that he is smart, knows everything etc.
betweter

be wise to

to be fully aware of: “He thinks I'm going to give him some money, but I'm wise to his plan.”
doorhebben

none the wiser

not knowing any more than before: “He tried to explain the rules to me, but I'm none the wiser.”
niets wijzer

put (someone) wise

to tell, inform (someone) of the real facts.
(iemand) uit de droom helpen
© K Dictionaries Ltd.

the wise	het erudiet
wise	ontwikkeld ; zinnig ; zeer ontwikkeld ; zeer geleerd ; wijselijk ; wijs ; weldenkend ; verstandig ; uitgeslapen ; snugger ; slim ; schrander ; raadzaam ; pienter ; nadenkend ; kien ; intelligent ; hooggeleerd ; gis ; gestudeerd ; geletterd ; doordacht ; correct ; clever ; belezen ; bedachtzaam
WISE (Afkorting)	WISE
wise	goed ; vroed

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm; Wakefield genealogy pages




EN: astute
EN: clever
EN: erudite
EN: knowledgeable
EN: learned
EN: perceptive
EN: prudent
EN: sagacious
EN: sage

EN: wise saw NL: spreuk
EN: wise woman NL: zieneres NL: vroedvrouw
EN: be, get wise to NL: in de gaten hebben, krijgen
EN: be wise after the event NL: weten hoe het zit, als het gebeurd is
EN: no one will be the wiser (for it) NL: niemand zal er iets van in de gaten hebben
EN: put a person wise NL: iemand inlichten, op de hoogte brengen
EN: wise up NL: (Am.) op de hoogte brengen of komen
EN: in no wise NL: geenszins