1 the fleshy organ inside the mouth, used in tasting, swallowing, speaking etc: “The doctor looked at her tongue.”
tong

2 the tongue of an animal used as food.
tong

3 something with the same shape as a tongue: “a tongue of flame.”
tong

4 a language: “English is his mother-tongue / native tongue”
taal
© K Dictionaries Ltd.

the tongue	verschuifbare sluiting (znw.) ; de tong (v) ; de taal ; de spraak ; de schuif ; de schoot (m) ; kleppel (znw.) ; de klepel (m) ; de grendel (m)
tongue	wisseltong ; bladveer ; tongvormig uitsteeksel ; tongdrukplaat ; tong ; spie ; luchttong ; gesp van veiligheidsgordel ; dissel ; brandertong

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Autowoordenboek




EN: dialect
EN: foreign language
EN: idiom
EN: lingo
EN: speech
EN: vernacular

EN: her tongue is too long for her teeth NL: ze kletst maar raak
EN: the dog gave tongue NL: de hond sloeg aan
EN: hold your tongue! NL: hou je mond!
EN: he spoke with his tongue in his cheek NL: hij sprak spottend, ironisch
EN: keep a civil tongue in your head! NL: hou je brutale mond!
EN: she found her tongue NL: ze kon weer spreken
EN: wag one's tongue NL: doordraven