1 to remain (in a place) for a time, eg while travelling, or as a guest etc: “We stayed three nights at that hotel / with a friend / in Paris”
blijven

2 to remain (in a particular position, place, state or condition): “The doctor told her to stay in bed”
blijven
a period of staying (in a place etc): “We had an overnight stay / a two days' stay in London.”
verblijf

stay behind

to remain in a place after others have left it: “They all left the office at five o'clock, but he stayed behind to finish some work.”
achterblijven

stay in

to remain in one's house etc and not go out of doors: “I'm staying in tonight to watch television.”
binnenblijven

stay out

to remain out of doors and not return to one's house etc: “The children mustn't stay out after 9 p.m.”
buitenblijven

stay put

to remain where placed: “Once a child can crawl, he won't stay put for long.”
op zijn plaats blijven

stay up

not to go to bed: “The children wanted to stay up and watch television.”
opblijven
© K Dictionaries Ltd.

to stay	wonen (ww.) ; aanmoediging (ww.) ; aansporen (ww.) ; aansporing (ww.) ; blijven (ww.) ; leven (ww.) ; logeren (ww.) ; niet veranderen (ww.) ; opwekking (ww.) ; overnachten (ww.) ; resideren (ww.) ; steun (ww.) ; stimulans (ww.) ; stutten (ww.) ; toeven (ww.) ; tuien (ww.) ; verblijven (ww.) ; vertoeven (ww.) ; verwijlen (ww.)
the stay	het verblijf ; het stag
stay	verblijfplaats ; versteviging ; versterkingsstijl ; rong ; beugel ; bril ; draagkabel ; duig ; duur van het verblijf ; klamp ; oponthoud ; opschorting ; overblijven ; resten ; resteren ; aanhouding van de uitspraak ; schoor ; schoor of tui ; schorsing ; stag ; stang met kleine diameter ; steun in de zin van dunne stang ; stut ; uitstel van uitspraak ; verbindingsstang ; verblijf

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Vlietstra; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.; Horecagids; Autowoordenboek




EN: be
EN: hang about
EN: hang around
EN: kill time
EN: linger
EN: maintain
EN: pass the time
EN: remain
EN: stay behind
EN: stay on

EN: stay the course NL: 't uithouden, volhouden
EN: stay one's hand NL: zijn hand(en) afhouden
EN: stay one's appetite NL: zijn eetlust (honger) stillen
EN: come and stay NL: komen logeren
EN: has come to stay NL: is van blijvende aard gebleken
EN: stay gone NL: wegblijven (en niet meer terugkomen)
EN: stay put NL: (daar)blijven
EN: stay to (for) dinner NL: blijven eten
EN: stay in NL: binnenblijven
EN: stay out the play NL: blijven tot het stuk uit is
EN: stays NL: korset
EN: make a stay NL: blijven, z. ophouden
EN: put a stay on NL: een halt toeroepen aan NL: bedwingen
EN: the ship is in stays NL: 't schip gaat overstag