Vertalingen own EN>NL
1 to have as a possession: “I own a car.”bezitten2 to admit that something is true: “I own that I have not been working very hard.”bekennenbelonging to (the person stated): “The house is my own”eigen'owner (Zelfstandig naamwoord)a person who owns something: “Are you the owner of that car?”eigenaar'ownership (Zelfstandig naamwoord)eigendomget one's own backto revenge oneself: “He has beaten me this time, but I'll get my own back (on him).”revnche nemenown upto admit that one has done something: “He owned up to having broken the window.”bekennen© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
to own | beschikken over (ww.) ; bezitten (ww.) ; hebben (ww.) ; in eigendom hebben (ww.) |
own | bloedeigen ; eigen ; erop nahouden ; rijk zijn |
Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages
Voorbeeldzinnen met `own`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
EN: haveEN: individualEN: particularEN: personalEN: relevantUitdrukkingen en gezegdes
EN: truth for its
own sake
NL: waarheid omwille van de waarheidEN: in one's
own right
NL: krachtens erfrecht (niet door huwelijk)EN: be one's
own man
NL: onafhankelijk zijnEN: my very
own
NL: mijn allerliefsteEN: my very
own room
NL: 'n kamer, die helemaal van (voor) mezelf isEN: get one's
own back
NL: (spreektaal) z. wreken NL: 't iemand betaald zettenEN: we could not hold our
own
NL: wij wisten ons niet staande te houdenEN: on one's
own
NL: (sl.) zelfstandig, onafhankelijk NL: op z'n eigen houtje NL: voor eigen rekeningEN: an
own cousin
NL: volle neefEN: my time is my
own
NL: ik heb de tijd aan mezelfEN: these qualities are all its
own
NL: deze eigenschappen (ervan) zijn zeer karakteristiekEN: he came into his
own
NL: hij kreeg wat hem toekwamEN: houses of one's
own
NL: eigen huizenEN: own to something
NL: iets (bijv. fout) bekennenEN: own up
NL: (spreektaal) opbiechtenEN: British
owned
NL: Brits eigendom