1 to raise or bring to a higher position: “The box was so heavy I couldn't lift it.”
tillen

2 to take and carry away: “He lifted the table through into the kitchen.”
optillen en wegdragen

3 (of mist etc) to disappear: “By noon, the fog was beginning to lift.”
optrekken

4 to rise: “The aeroplane lifted into the air.”
opstijgen

1 the act of lifting: “a lift of the eyebrows.”
het optrekken

2 (American'elevator) a small enclosed platform etc that moves up and down between floors carrying goods or people: “Since she was too tired to climb the stairs, she went up in the lift.”
lift

3 a ride in someone's car etc: “Can I give you a lift into town?”
lift

4 a raising of the spirits: “Her success in the exam gave her a great lift.”
opkikker

lift off (Zelfstandig naamwoord)

lanceren
© K Dictionaries Ltd.

to lift	tillen (ww.) ; eruit halen (ww.) ; heffen (ww.) ; hijsen (ww.) ; lichten (ww.) ; liftkooi (ww.) ; loslaten (ww.) ; lossen (ww.) ; met een takel ophijsen (ww.) ; omhoog brengen (ww.) ; omhoog heffen (ww.) ; omhoogheffen (ww.) ; oplichten (ww.) ; te voorschijn trekken (ww.) ; takelen (ww.) ; stimulans (ww.) ; rooien (ww.) ; opwerken (ww.) ; opvoeren (ww.) ; optrekken (ww.) ; optillen (ww.) ; opheffen (ww.)
the lift	de lift
lift	stijghoogte ; zuighoogte ; zijdelingse kracht ; wassen ; verval ; verrijzen ; verheffen ; opkikker ; draagkracht ; goederenlift ; heffen ; hefvermogen ; kracht omhoog ; laadlift ; lift ; liftinstallatie ; opgaan ; opgraven ; ophalen ; opheffen ; opheffen in de zin van ophijsen ; ophijsen ; beuren ; opkomen ; oppepper ; oprichten ; opstaan ; opvoerhoogte ; opwaartse kracht ; personenlift ; rijzen ; set-up ; skilift ; slag ; slaggrootte ; stijgen

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Vlietstra; Download IATE, European Union, 2017.; Autowoordenboek




EN: elevate
EN: erect
EN: heave
EN: hoist
EN: lift up
EN: move up
EN: pull
EN: raise

Let op; `lift` wordt wel in UK-Engels gebruikt maar niet of zelden in US-Engels. In UK-Engels gebruikt men `lift`

EN: lift one's hand NL: 'n eed afleggen
EN: lift a hand NL: 'n hand uitsteken (om iets te doen)
EN: lift up one's heel NL: schoppen, trappen
EN: lift up one's horn NL: eerzuchtig of trots zijn
EN: I'll lift you down NL: ik zal je wel even van de wagen (uit de auto etc.) aftillen (helpen)
EN: lift off NL: opstijgen (van vliegtuig)
EN: I'll give you a lift NL: ik zal je laten meerijden NL: ik zal je een handje helpen