1 not in good health; not well: “She was ill for a long time.”
ziek

2 bad: “ill health”
slecht, schadelijk

3 evil or unlucky: “ill luck.”
kwaad, slecht
not easily: “We could ill afford to lose that money.”
slecht

1 evil: “I would never wish anyone ill.”
kwaad

2 trouble: “all the ills of this world.”
euvel

ill-

badly: “ill-equipped”
slecht

'illness (Zelfstandig naamwoord)

a state or occasion of being unwell: “There is a lot of illness in the village just now”
ziekte

'ill-at-'ease (Bijvoeglijk naamwoord)

uncomfortable; embarrassed: “She feels ill-at-ease at parties.”
slecht op zijn gemak

'ill-'fated (Bijvoeglijk naamwoord)

ending in, or bringing, disaster: “an ill-fated expedition.”
gedoemd

'ill-'feeling (Zelfstandig naamwoord)

(an) unkind feeling (towards another person): “The two men parted without any ill-feeling(s).”
kwaad bloed

'ill-'mannered / 'ill-'bred (adjectives)

having bad manners: “He's an ill-mannered young man.”
ongemanierd

'ill-'tempered / 'ill-'natured (adjectives)

having or showing bad temper: “Don't be so ill-natured just because you're tired.”
slechtgehumeurd

'ill-'treat (Werkwoord)

to treat badly or cruelly: “She often ill-treated her children.”
mishandelen

'ill-'treatment (Zelfstandig naamwoord)

het mishandelen

'ill-'use (Werkwoord)

to ill-treat.
mishandelen

'ill-'will (Zelfstandig naamwoord)

unkind feeling: “I bear you no ill-will.”
wrok

be taken ill

to become ill: “He was taken ill at the party and was rushed to hospital.”
ziek worden
© K Dictionaries Ltd.

ill	aan een ziekte lijdend ; averechts ; verkeerd ; ziek
ILL (Afkorting)	ILL (Afkorting) ; Institut Laue-Langevin
ill	aegrotus ; misselijk ; naar

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Wakefield genealogy pages




EN: ailing
EN: bad
EN: below par
EN: diseased
EN: in poor health
EN: not a hundred percent
EN: not at your best
EN: off-colour
EN: poorly
EN: sick

EN: ill weeds grow apace NL: onkruid vergaat niet
EN: it is an ill wind that blows nobody any good NL: 't is een slecht land waar het niemand goed gaat
EN: ill doers are ill deemers NL: zo de waard is vertrouwt hij z'n gasten
EN: ills NL: tegenslagen
EN: speak ill of a man NL: van iemand kwaadspreken
EN: do a man an ill turn NL: iemand kwaad berokkenen
EN: you won't take it ill of me NL: je zult ('t) me niet kwalijk nemen
EN: they were ill at ease NL: zij gevoelden z. lang niet op hun gemak