Vertaal
Naar andere talen: • fix > DEfix > ESfix > FR
Vertalingen fix EN>NL

1 to make firm or steady: “He fixed the post firmly in the ground”
vastmaken, vestigen

2 to attach; to join: “He fixed the shelf to the wall.”
vastmaken

3 to mend or repair: “He has succeeded in fixing my watch.”
repareren

4 to direct (attention, a look etc) at: “She fixed all her attention on me.”
vestigen

5 (often withup) to arrange; to settle: “to fix a price”
vaststellen

6 to make (something) permanent by the use of certain chemicals: “to fix a photgraphic print.”
fixeren

7 to prepare; to get ready: “I'll fix dinner tonight.”
klaarmaken
trouble; a difficulty: “I'm in a terrible fix!”
moeilijke situatie

fix'ation (Zelfstandig naamwoord)

a strong idea or opinion for or against something that one does not or cannot change: “She has a fixation about travelling alone.”
fixatie

fixed (Bijvoeglijk naamwoord)

1 arranged in advance; settled: “a fixed price.”
vast

2 steady; not moving: “a fixed gaze/stare.”
vast

3 arranged illegally or dishonestly: “The result was fixed.”
illegaal geregeld

fixedly (Bijwoord)

steadily: “He stared fixedly.”
onbeweeglijk

fixture (Zelfstandig naamwoord)

1 a fixed piece of furniture etc: “We can't move the cupboard †“ it's a built-in fixture.”
iets vasts

2 an event, especially sporting, arranged for a certain time: “The football team has a fixture on Saturday.”
wedstrijd

fix on

to decide on, choose: “Have you fixed on a date for the wedding?”
afspreken

fix (someone) up with (something)

to provide (someone) with (something): “Can you fix me up with a car for tomorrow?”
bezorgen
© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
to fix onuitwisbaar maken (ww.) ; fixeren (ww.) ; flikken (ww.) ; goedmaken (ww.) ; hechten (ww.) ; herstellen (ww.) ; iets regelen (ww.) ; impasse (ww.) ; in orde maken (ww.) ; klaarspelen (ww.) ; klaren (ww.) ; knopen (ww.) ; maken (ww.) ; fiksen (ww.) ; rechtstrijken (ww.) ; rechtzetten (ww.) ; regelen (ww.) ; repareren (ww.) ; schikken (ww.) ; strikken (ww.) ; vastknopen (ww.) ; vastleggen (ww.) ; vastmaken (ww.) ; vaststellen (ww.) ; verhelpen (ww.) ; voor elkaar krijgen (ww.) ; bijstellen (ww.) ; aan een touw vastleggen (ww.) ; aan elkaar binden (ww.) ; aan elkaar knopen (ww.) ; aanhechten (ww.) ; aanpassen (ww.) ; afdoen (ww.) ; afstellen (ww.) ; afstemmen (ww.) ; bepalen (ww.) ; bevestigen (ww.)
fix adapteren ; aanbrengen ; bewerken ; determineren ; fixeren ; monteren ; nauwkeurig bepalen ; peiling ; positiebepaling ; tuigeren ; vastzetten ; verstellen ; verstevigen ; waar bestek
Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `fix`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
EN: arrange
EN: assemble
EN: engineer
EN: fasten
EN: fasten down
EN: fit
EN: prepare
EN: put together

Uitdrukkingen en gezegdes
EN: you've fixed it NL: ook: je hebt het verknoeid
EN: fix in NL: inprenten
EN: fix on NL: besluiten tot
EN: fix up NL: organiseren, regelen NL: voorzien (with, van)
EN: I can't fix you up (spreektaal) NL: ik kan je niet te logeren hebben
EN: we are fixed up NL: we zijn bezet
EN: I've fixed him with it NL: ik heb 'm eraan geholpen