1 an oily substance made by the bodies of animals and by some plants: “This meat has got a lot of fat on it.”
vet

2 a kind of such substance, used especially for cooking: “There are several good cooking fats on the market.”
vet

1 having a lot of fat on one's body; large, heavy and round in shape: “He was a very fat child.”
dik

2 large or abundant: “Her business made a fat profit”
groot

'fatness (Zelfstandig naamwoord)

dikte

'fatten (Werkwoord)

(often withup) to make or become fat: “They are fattening up a turkey to eat at Christmas.”
mesten

'fatty (Bijvoeglijk naamwoord)

containing, or like, fat: “This meat is very fatty.”
vet

'fattiness (Zelfstandig naamwoord)

vettigheid

'fat-head (Zelfstandig naamwoord)

a stupid person.
stomkop
© K Dictionaries Ltd.

the fat	de smeer (m) ; de reuzel (m) ; de olie ; liposoom (znw.) ; huidvet (znw.) ; braadvet (znw.)
FAT (Afkorting)	FAT (Afkorting)
fat	vettig ; zwaarlijvig ; volslank ; buikig ; vetstof ; vet ; spek ; lijvig ; gezet ; dikbuikig ; dik ; corpulent

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Wakefield genealogy pages; MWB; A Cook`s Wares




EN: butter
EN: chubby
EN: cooking oil
EN: corpulent
EN: curvy
EN: excess weight
EN: flab
EN: flabby
EN: fleshy
EN: grease

EN: he cut up fat NL: hij liet veel geld na
EN: a fat lot of money NL: (iron.) praktisch geen geld
EN: a fat chance NL: hoegenaamd geen kans
EN: a fat lot you know! NL: en jij zou dat weten!
EN: fat guts NL: dikkerd, vetzak
EN: then the fat was in the fire NL: toen had je de poppen aan het dansen